Plotsling patiënt: Op de eerste hulp ~ de dag van het infarct 

In het ziekenhuis word ik opgewacht door een legertje artsen die in actie komen zodra ze mij zien. Mijn vriend wordt in een hoekje geparkeerd, ik word overgeheveld naar een onderzoekstafel en de ambulancebroeders verdwijnen zodra hun brancard vrij is.

Een arts-assistent – type jonge Jort Kelder met doktersjas – neemt kordaat de leiding. 

‘Mevrouw Nijhof, wat is er met u gebeurd?’ Ik kan nog steeds niet praten. ‘Kunt u niet praten?’ Ik denk: wat een onnozele vraag. Wat zou een andere reden kunnen zijn dat ik nu niet spreek: geen zin?! Maar dat kan ik niet zeggen dus ik knik. ‘Ervaart u rechts krachtverlies?’ Ik knik weer. ‘Weet u waar u bent?’ Ik zeg: ‘Ziekenhuis’. Jort wijst naar zijn horloge, ‘Wat is dit?’ Ik zeg: ‘Horloge’. Ik heb het nog niet door maar mijn spraak begint terug te komen. Hij pakt een pen, ‘En dit?’. Bij het derde woord ben ik me er van bewust dat ik weer woordjes kan zeggen. Dokter Kelder is dat ook, want hij praat niet meer met mij maar tegen zijn collega’s.

Vervolgens gaan ontelbare handen met mij bezig; een paar handen legt een infuus aan en meet mijn bloeddruk, een hand schijnt met een lampje in mijn ogen, één houdt mijn voet -die ik moet wegduwen- tegen, weer een andere slaat met een hamertje op mijn knie. Tenslotte neemt een laatste paar handen me mee voor een CT-scan. 

Een zuster informeert me, ‘Het duurt niet lang, maar u moet stil blijven liggen. Misschien moet er contrastvloeistof worden gebruikt, daarvan kunt u het warm krijgen.’  Ik word in een rioolbuis geschoven en mijn infuus wordt in een apparaat geplugd. Een stem in de buis zegt dat ze gaan beginnen. Iets beweegt en maakt foto’s van de binnenkant van mijn hoofd.’Nu komt de contrastvloeistof.’ De anonieme stem doet me denken aan Vetenarian Hospital  van de Muppet Show. Ik ben geneigd zoals Miss Piggy overdreven om me heen te gaan kijken naar waar die vandaan komt, maar ik mag niet bewegen. Uit het infuus komt iets ijzig kouds. Ik denk: ik zou het toch warm krijgen? Ik heb het nog niet gedacht of een onaangenaam branderig gevoel verspreid zich via mijn arm tot halverwege romp. Mijn lijf kronkelt. ‘Niet bewegen!’ roept De Stem verschrikt.

Shit,vergeten! 

Er worden nog een paar foto’s gemaakt en dan schuiven nieuwe handen me uit de buis op een ziekenhuisbed dat de gang in wordt gereden.

Plotsling patiënt: Het infarct

De wekker gaat ,een jonge vrouw wordt wakker. Het regent “Dit wordt weer zo’n natte dag,” zegt ze tegen haar vriend. Ze staat op om te plassen. Haar hoofd lijkt er niet bij. Dus gaat ze weer liggen. Dat voelt ook niet goed. Ze gaat weer staan. Haar vriend vraagt, “Is er wat?” Ze haalt adem voor een antwoord, maar de woorden komen niet. Hij herhaalt zijn vraag. Weer ademt ze in – weer komt er niets. Een vreemd soort leegte maakt zich van haar meester. Ze denkt, ik zou nu in paniek moeten raken. Maar ook dat gebeurt niet. Haar vriend neemt haar in zijn armen. Ze denkt krampachtig; ik moet gaan praten. Praat. Praat! PRAAT!!! Maar de woorden blijven weg.

De woordeloze naakte vrouw naast het bed ben ik.

En ik denk nu, eerst plassen dan praten! Mijn rechterbeen werkt niet echt mee dus ik strompel meer dan dat ik loop. Mijn vriend dribbelt achter me aan. “Zeg dan iets!” Als ik bij de keuken ben weigert mijn been alle beweging. Ik probeer het met mijn handen op te tillen; het is loodzwaar. Op dat moment merk ik dat ik op de tegels plas. Plotseling schiet me een aflevering van House te binnen, waarin een fotografe een TIA krijgt. De aflevering begint ermee dat de fotografe op schoolse wijze de vijf TIA-symptomen opsomt.  Dus gebaar ik ‘vijf’ naar mijn vriend. Hij vraagt, “Is er iets met je hand?” Ik herhaal de beweging maar hij snapt het niet: mijn vriend is niet zo’n Housefan. Hij heeft inmiddels wel 112 gebeld. Er is een ‘eerstehulpmotormuis’ onderweg maar die doet er lang over. Mijn situatie verslechterd; ik kan mijn rechterarm steeds minder goed bewegen.

De bel gaat. De motormuis stapt oogverblindend geel de woonkamer binnen. Hij stelt mij vragen maar ik kan nog steeds niet praten en het verschil tussen ja knikken en nee schudden vervaagt met elk antwoord. Mr Mouse stelt voor dat ik mijn antwoorden opschrijf. Dat kan ik wel, met links dan. Mijn vriend merkt het. Met moeite schrijf ik ‘TIA’. De motormuis zegt: “Dat kan niet, daar is ze te jong voor.” Maar ik kan inmiddels niet meer rechtop zitten en dus bestelt mijn nieuwe fluorescerende vriend met spoed een echte ambulance. Die komt snel. 

In mum van tijd beland ik op een brancard en word, onder toeziend oog van nieuwsgierige buren, het huis uitgereden om zo snel mogelijk naar een ziekenhuis afgevoerd te worden.