Vandaag is het druk. Ik heb voortdurend mensen aan mijn bed. Het begint met twee verpleegsters die vijftien (!) buisjes bloed komen afnemen: tien zijn standaard, die gebruiken ze om de oorzaak van mijn beroerte (hopelijk) vast te stellen, de overige vijf zijn voor een extra vrijwillig onderzoek. Daarvan zijn er veel hier in het ziekenhuis en die weten je allemaal te vinden. Sinds ik hier ben – dit is dag vijf van mijn verblijf – heb ik vier verzoeken voorbij zien komen; een onderzoek naar de relatie tussen herseninfarcten en depressies, een ‘klanttevredenheidsonderzoek’ over de verpleegsters van het UMC, een test-drive van de nieuwe mri, en het bloedonderzoek. Aan drie van de vier heb ik meegedaan; ter afleiding, ik heb toch niets beters te doen dan een beetje in mijn bed liggen , en als bijdrage aan de wetenschap.
Anyway, het bloed geven verloopt voorspoedig tot buisje nummer dertien – what’s in a number?- dan draait alles ineens voor mijn ogen, ik begin enorm te zweten en in minder dan een seconde ben ik supermisselijk. Snel wordt het halfvolle buisje verwijderd en leggen ze het bed plat. Iemand legt een nat washandje op mijn voorhoofd en zegt dat ik diep in moet ademen. Dat helpt. Als de misselijkheid weg is maken ze de klus snel af.
De prikzusters zijn nog maar net weg of daar verschijnt de co-assistent.om te vertellen dat als de uitslag van mijn slokdarmecho positief is, ik vandaag naar huis mag. Zij zou me liever het weekend hier houden, maar medisch gezien zijn er geen redenen meer om me nog langer in het ziekenhuis te houden. Ik weet niet waar ik op moet hopen; naar huis is natuurlijk fijn maar het ziekenhuis voelt veilig.
Lang heb ik niet de tijd om daarover na te denken want de logopedist komen langs voor een intakegesprek. Ik vertel wat er met me is gebeurd. Dat gaat goed, beter dan gisteren, vind ik. Of de logopedist mijn mening deelt weet ik niet. Ze kijkt me meewarig aan door haar bril en maakt een aantekening. Ze doet een aantal oefeningetjes met mij. De eerste is eenvoudig: zij laat plaatjes zien met daarop afbeeldingen en ik moet zeggen wat het is. Piece of cake! Dan vraagt ze mij zoveel mogelijk dieren op te noemen binnen een minuut. Aha, denk ik, eitje. Ik begin, ’poes, hond, konijn…’ Daar houd het op. Ik ervaar diezelfde stilte als tijdens mijn infarct. ‘Kom op!’ zegt mijn brein, ‘er zijn meer dan drie dieren’. ‘Koe, paard…’. Weer die stilte. ‘Vis, dolfijn…’. Dan is de minuut voorbij. De logopedist maakt weer een aantekening. Dan laat ze me een plaatje zien van een situatie. Ik moet haar vertellen wat er gebeurd. ’Moeder doet de afwas…een jongetje staat op de stoel…het jongetje pakt koekjes uit een pot…een meisje staat naast het jongetje…zij ziet het…’ Het lukt me niet er een verhaal van te maken. De logopedist maakt een laatste aantekening. Met wederom die meewarige blik in haar ogen verlaat ze de kamer.
De voedingsassistent komt langs met de lunch. Ik eet maar proef niets. Mijn brein staat al in de slaapstand. Dat ze mijn bord ophaalt merk ik niet meer. Ik ben in slaap gevallen. Na al die ‘drukte’ van deze morgen hebben mijn hersens behoefte aan rust.